In een tram door de regen. Je keek door de beslagen ruiten. ’s Ochtends vroeg door de stad op weg naar zwemles. In je eentje.

Er was geen geld thuis. Ook al deed je vader alsof dat wel zo was.

Er werd niet aangeraakt. Geen liefde in de lege voorraadkast om uit te delen.

Alles was schraal en iedereen was schuldig.

 

Je houdt van schone kunsten maar je hebt geen talenten, zeg je. Altijd naast het podium, nooit erop.

 

Je bent er hard van geworden. Van binnen en van buiten.

Bitter ook. Boos.

Je hele lijf doet pijn.

Je duwt iedereen weg. Niemand is te vertrouwen.

Zacht zijn is in je blootje voor een vuurpeloton.